Eisen aan onderlagen

Hieronder worden minimumeisen voor de karakteristieken beschreven die moeten worden vervuld, om de permanente technische prestaties gedurende de complete levensduur van de MMF-vloer zowel bij een lage als bij een hoge belasting (bijv. in woonkamers, op vloeren, in keukens etc.) te garanderen. Deze minimumeisen moeten gebruikers helpen als richtwaarde bij de keuze van de onderlaag voor hun specifieke toepassing en bij het bepalen van geschikte combinaties van vloer en onderlaag.

Hier vindt u een tabelvormig overzicht over de eisen aan

Onderlaaggroep 1 (bijv. onder vloeren uit de MMFA-categorie „Wood“ – met HDF-drager)
Onderlaaggroep 2 (bijv. onder vloeren uit de MMFA-categorie „Polymer“ of „Mixed“ – zonder HDF-drager), alsmede informatie over testprocedures en voor referentievloeren voor systeemtests m.b.t. milieu en veiligheid en de Europese normen.

Tabel 1 – onderlaaggroep 1

Tabel 2 – onderlaaggroep 2

A1. Testprocedure

De prestatiewaarden moeten op basis van de volgende testprocedures worden gecontroleerd. De testprocedures worden in EN 16354 gedetailleerd beschreven en zijn, zoals hieronder beschreven, aangepast voor meerlaags opgebouwde modulaire vloeren.

A1.1. Bepalen van PC – Egaliseren van puntvormige oneffenheden
Beschreven in EN 16354

A1.2. Bepalen van SD – waterdampdiffusieweerstand (Sd-waarde)
Beschreven in EN 16354

A1.3. Bepalen van R – thermische weerstand
Beschreven in EN 16354

A1.4. Bepalen van DL – dynamische drukbestendigheid

A1.4.1. DL25 voor onderlaaggroep 1
Beschreven in EN 16354

A1.4.2. DL75 voor onderlaaggroep 2
Beschreven in EN 16354
Bij tests m.b.t. onderlaaggroep 2 moet de aangebrachte sinusvormige belasting tussen σmin = 100 Pa en σmax = 75 kPa schommelen.

A1.5. Bepalen van CS – drukbestendigheid
Beschreven in EN 16354

A1.6. Bepalen van CC – permanente drukbestendigheid
Beschreven in EN 16354

A1.7. Bepalen van IS – contactgeluidvermindering

A1.7.1. ISHDF en RWSHDF voor onderlaaggroep 1
Beschreven in EN 16354
Bij de onderlaaggroep 1 moet de in A2.1 beschreven referentievloer als vloer worden gebruikt.

A1.7.2. ISLVT en RWSLVT voor onderlaaggroep 2
Beschreven in EN 16354
Bij de onderlaaggroep 2 moet de in A2.2 beschreven referentievloer als vloer worden gebruikt.

A2. Referentievloeren voor systeemtests

Bepaalde eigenschappen moeten op basis van een systeemtest worden gecontroleerd. In dit geval moet het vloersysteem worden onderzocht. Om de prestatie van de onderlaag zelf te kunnen beoordelen, moet altijd dezelfde referentievloer van het juiste vloertype worden gebruikt.

A2.1. Referentievloer voor groep 1
Bij de prestatiebepaling van een onderlaag van groep 1 moeten systeemtests met de volgende referentievloer worden uitgevoerd:
7,3 mm monolithische naadloze panelen (LVT-deklaag: 1,8 mm, HDF-draaglaag: 5,5 mm, geen stabiliserende laag), oppervlakgewicht: 8 kg/m², grootte: 92 ± 2 cm x 120 ± 2 cm.

A2.2. Referentievloer voor groep 2
Bij de prestatiebepaling van een onderlaag van groep 2 moeten systeemtests met de volgende referentievloer worden uitgevoerd:
5 mm monolithische naadloze LVT-plaat (PU-coating: 10 µm, nuttige laag: 300 µm, decorfolie: 70 µm, kernlaag PVC met glasvezelversteviging: 3,2 mm, stabiliserende laag: 1,5 mm), oppervlakgewicht: 8,5 kg/m², grootte 98±2cm x 120±2cm.

Milieu en veiligheid

De volgende eigenschappen kunnen m.b.t. milieu- en veiligheidsbelangen belangrijk zijn. Op enkele van deze eigenschappen zijn de nationale wetgeving/bouwschriften van kracht.

In Duitsland bijvoorbeeld is momenteel (status: 11-2015) voor onderlagen de vergunning van bouwinspectie (abZ) vereist (VOC-emissies en brandgedrag). En in Frankrijk moeten onderlagen volgens vastgelegde VOC-emissieklassen worden gekenmerkt.

Relevante milieu- en veiligheidsgerelateerde eigenschappen zijn:

  • uitstoot van schadelijke stoffen, percentage schadelijke stoffen
  • Geuremissie
  • Brandklasse
  • Afvalverwijdering

Deze factoren zijn momenteel in ontwikkeling voor opname in de geharmoniseerde norm voor vloeren EN 14041.