Voorbereiden van de ondergrond

Eisen, eigenschappen en voorbereiden van de ondergrondconstructie: voor het deskundig leggen van MMF-vloeren is een juiste voorbereiding onontbeerlijk.
Aangezien zelfs bij oude vloeren altijd het risico van optrekkend vocht of condensaat uit ondergronden aanwezig is, moet er altijd een efficiënte vochtbarrièregeïnstalleerd zijn.

Ondergronden moeten permanent droog zijn.

Bij betonondergronden meet u de relatieve vochtigheid met een hygrometer/een sonde; de relatieve vochtigheid moet minder dan 75% bedragen.

Voor minerale ondergronden, zoals cementlagen of anhydride lagen, mogen maximale vochtgehaltes – gemeten volgens de CM-methode – niet worden overschreden:

Cementlagen: max. 2% (max. 1,5% met vloerverwarming);
anhydride lagen: max. 0,5 % (resp. max. 0,3% met vloerverwarming)

Bedenk dat de vereisten bij snel drogende lagen en lagen met droogversnellers kunnen afwijken. Daarom moeten de maximale restvochtwaarden bij de installateur of de fabrikant van het bindmiddel worden opgevraagd.

Volg bij een nieuw aangebrachte laag de richtlijnen van uw installateur.

Wanneer er een vloerverwarmingaanwezig is, moet een verwarmingsprotocol worden gevolgd; doe hier navraag naar. De vereisten kunnen per land verschillen. De informatie van de fabrikant van de deklaag of de leverancier van de mortel alsmede de desbetreffende normen (bijv. EN 4725 deel 4 en DIN EN 1264) alsmede de technische informatiebladen (bijv. interfacecoördinatie van de nationale vereniging van vloerverwarming en vloerkoeling en de informatiebladen van de nationale organisatie voor de bouwnijverheid) moeten in acht worden genomen.

Ongelijkmatigheden van drie of meer per eerste meter en twee of meer millimeter per verdere strekkende meter moeten conform DIN 18 202, kolom 3, regel 4, worden gecompenseerd. Wanneer er keramische tegels / natuurstenen worden gelegd, moet erop worden toegezien dat de voegbreedte van 5 mm en diepte van 2 mm alsmede een hoogtemarge tussen de tegels van meer dan 1 mm niet wordt overschreden.
Let op: neem de aanwijzingen van de vloerfabrikant in acht.

Vochtgevoelige vloersystemen

(bijv. vloeren met MDF-/HDF-kern) vereisen een permanent droog oppervlak.
(MDF: vezelplaat met gemiddelde dichtheid, HDF: vezelplaat met hoge dichtheid)

Voor minerale ondergronden kan dit worden gewaarborgd door het aanbrengen van een vochtbarrière(waterdampbarrière), die de vloer beschermt tegen schade als gevolg van optrekkend vocht. Vochtwerende folieskunnen in de onderlaag geïntegreerd zijn of afzonderlijk worden gelegd.
Binnen deze context is niet de dikte van de waterdampbarrière zelf, maar zijn soort en kwaliteit ervan belangrijk.

Het vermogen om de waterdampdiffusiete vertragen, wordt door de sd-waarde uitgedrukt.

Hoe hoger de SD-waarde, des te beter beschermt de folie of onderlaag de vloer tegen schade als gevolg van optrekkend vocht. Op basis van praktijkervaringen moet deze waarde ten minste 75 m bedragen.

Met transparante polyethyleen- (PE-) folies met een dikte van 150 µm worden in principe SD-waarden van >75 m bereikt. Hetzelfde geldt voor gemetalliseerde kunststoffolies met een dikte van >10 µm. De vereiste van 75 m geldt voor ondergronden in een toestand met een evenwichtsvochtgehalte.

Als de ondergrond veel restvocht bevat, moeten er reeds vóór het leggen van de vloer geschikte maatregelen worden getroffen, om de ondervloer te drogen.

Het is absoluut vereist om informatie over de desbetreffende eisen van de fabrikant van de vloer op te vragen en hiermee rekening te houden.

Laag aanbrengen op aanwezige vloeren

MMF-vloeren van MMFA-klasse 1, 2 of 3 kunnen doorgaans op aanwezige vloeren, zoals kunststofmaterialen, keramische tegels, platen of stenen vloeren worden gelegd, voor zover deze voldoende stevig en egaal liggen en er nergens delen los zitten. Deze ondergronden moeten eveneens worden afgedekt met folie, die als scheidingslaag en vochtbarrière dient.

Aanwezige houten planken, platen met houtsamenstelling, OSB-platen, gipsplaten e.d. mogen niet met PE-folie als vochtbarrière worden afgedekt. Het oppervlak onder de ondervloer moet bovendien voldoende geventileerd worden (plinten met achterventilatie).

Textielvloeren:

  • Textielvloeren, zoals tapijt, naaldvilt e.d. moeten altijd worden verwijderd.

Houten ondergrond:

  • Bij het leggen op een houten ondergrond dient u eerst alle aanwezige vloerbedekkingen te verwijderen. Er mogen geen tekenen van schimmel en/of insektenvraat zichtbaar zijn.
  • Controleer of de ondergrond egaal is en zorg dat losse delen permanent bevestigd worden. Egaliseer de vloer of breng een geschikt egaliseermiddel als voorbereiding voor een ideale ondergrond aan.
  • De holle ruimte onder de plankenvloer moet voldoende worden geventileerd.Verwijder hiervoor in deze holle ruimte alle hindernissen en zorg voor toereikende ventilatie (per vierkante meter vloer minimaal ventilatieopeningen van 4 cm² in totaal.
  • Het vochtgehalte van het hout mag niet meer dan 10% bedragen.